Al vele jaren maak ik modellen van schepen, al had dit voordat ik werd gepensioneerd niet mijn prioriteit. Het is een liefhebberij waar enorm veel tijd in gaat zitten. Telkens blijkt weer dat tekeningen niet altijd kloppen en vaak zeer onvolledig zijn. De zoektocht naar de juiste gegevens is een tijdrovende maar erg interessante bezigheid, en onontbeerlijk voor de juiste detaillering van het model.

Mijn voorkeur gaat de laatste tijd uit naar schepen met een Latijnse tuigage, zoals de modellen van de Pink en de Galjoot laten zien. De op deze schepen gevoerde tuigage wijkt belangrijk af van de tuigage van vierkant getuigde schepen. Zo ontbreken jufferblokken en in de meeste gevallen ook de stagen. Alles is er op gericht om bij het overstag gaan de roede, waaraan het Latijnzeil is geslagen, van de loefzijde van de mast naar de lijzijde te verplaatsen. De roede wordt tijdens die manoeuvre volledig verticaal achter de mast gezet. Stagen zouden daarbij in de weg zitten. Wanten worden losgehaald en naderhand bij het volgen van de nieuwe koers weer vastgezet. Dit loshalen en weer vastzetten moet snel gebeuren, vandaar de toepassing van knevels; stokken die twee touwstroppen verbinden. Bij het wegtrekken van de knevel wordt het want in twee stukken gedeeld. Omdat bij grotere schepen deze handelingen bijna niet uitvoerbaar waren vanwege de erg grote zeilen werden aan de drie masten twee van de zeilen aan de stuurboordkant gevoerd en het derde aan de bakboordzijde. Alleen als langdurig op een daarvoor gunstige wind kon worden gevaren voerde men de drie zeilen aan de zelfde kant van de masten.

Dit plaatje van een kleine boot met een Latijnse tuigage laat iets zien van de methode. De roede met opgebonden zeil hangt aan de stuurboordzijde van de mast. Aan bakboord zijn alleen de wanten voor het ondersteunen van de mast te zien. Zou het zeil aan de andere kant van de mast gevoerd moeten worden, dan wordt ook het want losgehaald en overgezet naar de andere kant. Stagen ontbreken. De knevels zijn net niet zichtbaar.